Veelgestelde vragen

Waarover gaat je vraag?


Klik op een van de onderwerpen. Zoek op tag.
Of typ iets in de zoekbalk. 

 

Een gemeente kan de Leidraad gebruiken om in samenspraak met lokale stakeholders per wijk of buurt keuzes te maken voor een alternatieve energie-infrastructuur en een tijdpad bepalen waarop wijken van het aardgas afgaan. Een gemeente kan samen met lokale stakeholders:

  • Onderzoeken welke strategie in een buurt de voorkeur verdient.
    Dat kan door te kijken welke strategieën significant de laagste nationale kosten hebben. Mogelijk geldt dit voor meer dan één strategie. Met de gevoeligheidsanalyse kun je bekijken of deze laagste nationale kosten van deze strategie(en) ook onder andere omstandigheden de laagste zijn. Met de Handreiking voor lokale analyse kan de berekening worden aangescherpt. Dan kan, onder andere op basis van informatie over beschikbaarheid van bronnen, een robuuste keuze gemaakt worden of bepaalde strategieën worden uitgesloten.
  • Verkennen welke buurten in de periode tot en met 2030 aardgasvrij kunnen worden gemaakt.
    Een gemeente kan hierbij bijvoorbeeld rekening houden met de planning van eigen werkzaamheden en die van stakeholders (zoals de vervanging van het riool of geplande renovaties van woonblokken), met de lokale situatie en lokale initiatieven en met wijken waar de nationale kosten lager zijn dan in andere wijken. Hoewel de nationale kosten bij een wijkgerichte aanpak een heel belangrijk onderdeel zijn bij het programmeren, raden we ten zeerste af om in de transitievisie warmte te kiezen voor de inzet van duurzaam gas in wijken waarin de gemeente voor 2030 aan de slag gaat, óók als die strategieën de laagste nationale kosten hebben. De huidige beschikbaarheid van groengas en waterstof is beperkt, en waterstof zal tot 2030 alleen in pilots worden ingezet.                                                                                                                                                                                                                                        Gemeenten kunnen dus starten met buurten waarvoor nu reeds een (technisch-economisch) haalbaar alternatief voor aardgas beschikbaar is, waarvoor een robuust beeld naar voren komt voor een warmtestrategie zonder duurzaam gas.

 

Er zijn verschillende manieren om te prioriteren. De Startanalyse is een technisch-economische doorrekening van de alternatieven voor verwarming met aardgas. Maar er zijn natuurlijk meer redenen waarom je met een bepaalde buurt zou beginnen, of juist met een buurt zou wachten. Denk bijvoorbeeld aan de sociaal-economische karakteristieken van een wijk of aan meekoppelkansen met andere (ruimtelijke) ingrepen en/of wijkontwikkelingsplannen. Deze prioriteringscriteria vind je bij stap ‘P1’ van de Handreiking voor lokale analyse. Het Stappenplan transitievisie warmte helpt ook bij het prioriteren om tot een transitievisie warmte te komen.

Het Expertise Centrum Warmte (ECW) brengt samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een Leidraad voor gemeenten uit. De Leidraad biedt uniforme en betrouwbare data en is één van de hulpmiddelen om goed onderbouwde transitievisies warmte en uitvoeringsplannen op te stellen. Met de transitievisie warmte legt de gemeente de basis voor het aardgasvrij maken van wijken. In het uitvoeringsplan besluit de gemeente wanneer en hoe een buurt (stapsgewijs) van het aardgas afgaat en welk alternatief wordt gekozen.

In september 2020 is de geactualiseerde en uitgebreide Startanalyse van het PBL uitgekomen. De Startanalyse is een onderdeel van de Leidraad; deze bestaat uit de Startanalyse en de Handreiking voor lokale analyse. De Handreiking voor lokale analyse is hiermee in lijn en is ook aangepast door het ECW. 

 

Ja, die is openbaar. 

De Leidraad is een van de instrumenten die gemeenten kan ondersteunen bij hun regierol in de warmtetransitie. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld: ECW factsheets, de ECW Helpdesk, het Stappenplan Transitievisie Warmte (PAW), de Handreiking Participatie Wijkaanpak Aardgasvrij (PAW) en de Handreiking Marktordening Wet collectieve warmtevoorziening (in ontwikkeling). Daarnaast kunnen gemeenten gebruikmaken van de regeling Extern Advies Warmtetransitie (EAW).

De Leidraad helpt inzicht te krijgen in de kostenefficiëntie van verschillende strategieën voor het aardgasvrij maken van wijken en buurten. De Leidraad bevat zelf geen advies. Werken aan de warmtetransitie zal voortdurend nieuwe inzichten opleveren die gedurende dat proces kunnen worden benut. De vernieuwde Leidraad verenigt de beste inzichten van dit moment en is een goede basis om aan de slag te gaan. Het ECW blijft op de hoogte van ontwikkelingen en kan gemeenten ondersteunen hoe met deze ontwikkelingen om te gaan.

De Leidraad bestaat uit twee onderdelen:

  • de Startanalyse die door het PBL gemaakt is met het model Vesta MAIS. Deze analyse op basis van landelijke data, biedt op buurtniveau voor vijf warmtestrategieën een eerste beeld van de technisch-economische gevolgen (zoals nationale kosten, energievraag, CO2-reductie).
  • een Handreiking voor lokale analyse, gemaakt door het ECW. Hiermee kan een gemeente aan de slag gaan om de Startanalyse te verrijken met lokale data afkomstig van de gemeente en (lokale) stakeholders. Daarmee kan de gemeente recht doen aan de lokale situatie.

Ja, de Startanalyse en de Handreiking voor lokale analyse zijn gratis te gebruiken. Het Vesta MAIS-model is open source en te downloaden via de site van het Planbureau voor de Leefomgeving.

De Startanalyse is ervoor bedoeld een inschatting te geven van de relatieve kostenverschillen tussen een 24-tal aardgasvrije opties. De huidige aardgasprijs is daarbij alleen van invloed op de absolute uitkomsten, niet op de relatieve kostenverschillen. Daarnaast wordt er in de Startanalyse met een scenario en kostprijs voor de productie van elektriciteit gerekend waarin aardgas of andere fossiele brandstoffen geen rol meer spelen, waardoor ook de huidige ontwikkeling van het elektriciteitstarief niet van invloed is op de uitkomsten van de Startanalyse.

De nationale kosten zijn de totale kosten van alle maatregelen die nodig zijn om in een buurt een strategie uit te voeren, ongeacht wie die kosten betaalt. De kosten zijn inclusief de baten van energiebesparing, maar exclusief belastingen, heffingen en subsidies. De jaarlijkse kosten die gepaard gaan met investeringen (zoals afschrijvings- en rentekosten) worden daarbij bepaald op basis van de nationale discontovoet van drie procent. Dit wijkt af van de marktrente die voor verschillende partijen van toepassing is.

Ja, kentallen met betrekking tot energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik en aandeel hernieuwbare energie zijn de vinden op pagina 5 van het rapport 'Woningbouw volgens BENG en TOjuli' van het Lente-akkoord.

Er is rekening gehouden met de piekvraag. Zo is er bij warmtenetten rekening gehouden met de kosten van een groengasgestookte piek/back-upvoorziening en is het benodigde vermogen (aansluitcapaciteit) van warmtepompen is ook bepaald aan de hand van de piekvraag. Het elektriciteitsnet is er dus geschikt voor in de meeste gevallen. Kijk voor meer informatie eens naar het functioneel ontwerp van het VESTA MAIS rekenmodel van PBL.

Bij uitvoering van strategieën zonder duurzaam gas moet het huidige gasdistributienet in de buurt worden verwijderd. Bovendien moeten de gasaansluitingen in de gebouwen worden weggehaald. De kosten van gasnetverwijdering zijn berekend uit de lengte van het gasnet in een buurt en een gemiddeld kostenbedrag per meter. De kosten van het weghalen van een gasaansluiting zijn berekend met een gemiddeld bedrag per woning.

Voor een aantal strategieën kan isoleren tot schillabel D voldoende comfort geven, eventueel met aanpassing van radiatoren om de warmteafgifte te verhogen. Het gaat daarbij om strategieën in de Startanalyse met een aflevertemperatuur van 70 graden of hoger, zoals het geval bij S2 (warmtenet met midden- of hogetemperatuurbron), bij enkele varianten van S3 (warmtenet met lagetemperatuurbron), S4 (groengas) en S5 (waterstof). Van deze strategieën zijn extra varianten met schillabel D doorgerekend.

De Startanalyse is berekend met recente kosten- en opbrengstencijfers. Ook is er rekening gehouden met de verwachte prijsontwikkelingen over de tijd. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van de energieprijzen en de prijzen van technische maatregelen. Van een aantal technische maatregelen wordt namelijk verwacht dat die over de tijd goedkoper zullen worden. Dit komt doordat er meer ervaring met de techniek zal zijn opgedaan en/of omdat de techniek in grotere hoeveelheden zal worden toegepast waardoor de kosten dalen.

De belangrijkste inputparameters zijn voor de Startanalyse getoetst met experts. Zo zijn er verschillende validatiesessies georganiseerd door het Expertise Centrum Warmte  en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Op onze site vind je alle gegevens en verslagen van de validatiesessies.

Omdat we nog aan het begin van de warmtetransitie staan, zijn er nog weinig praktijkvoorbeelden van technieken met lagetemperatuurafgiftes die gecombineerd zijn met bestaande bebouwing met schillabel B. Uit validatiesessies met experts bleek echter dat de verwachting is dat een lagetemperatuurafgifte (circa 50 °C) bij schillabel B mogelijk is. Natuurlijk kunnen er andere redenen zijn om toch te kiezen voor een hoger isolatieniveau, bijvoorbeeld extra comfort of de ruimte die de warmteopwekking in beslag neemt.

Let op: schillabel B is wat anders dan energielabel B. Het schillabel is een indicatie van de isolatiekwaliteit van de gebouwschil. Het schillabel is gebaseerd op het energielabel van het gebouw, maar dan exclusief de warmtevoorziening en eventuele opwek. De isolatiekwaliteit van schillabel B is te vergelijken met het energielabel B waarbij de woning is voorzien van een HR-ketel maar zonder andere installaties zoals een zonneboiler en zonnepaneel.

De huidige warmtevraag voor ruimteverwarming wordt bepaald op basis van gegevens uit de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG), uit de energielabel-database van RVO en uit CBS-statistieken over het gemiddelde gasverbruik van woningen. Op basis van deze informatie zijn er per woningtype, bouwjaar, woningoppervlak en schillabel kentallen gemaakt voor de energievraag. De energievraag voor de utiliteit is op een vergelijkbare manier gekarakteriseerd als bij woningen.

Het model berekent eerst per individueel gebouw of woning de kosten van het isoleren naar schillabel B of D (afhankelijk van de aardgasvrije variant). Als het huidige energielabel (gecorrigeerd voor het energieverbruik) al gelijk of hoger is dan B of D, dan worden er geen isolatiekosten gerekend. Vervolgens berekent het model de resterende energievraag en de kosten om deze aardgasvrij op te wekken.

De Startanalyse is berekend met recente kosten- en opbrengstencijfers. Ook is er rekening gehouden met de verwachte prijsontwikkelingen over de tijd. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van de energieprijzen en de prijzen van technische maatregelen. Van een aantal technische maatregelen wordt namelijk verwacht dat die over de tijd goedkoper zullen worden. Dit komt doordat er meer ervaring met de techniek zal zijn opgedaan en/of omdat de techniek in grotere hoeveelheden zal worden toegepast waardoor de kosten dalen.

De belangrijkste inputparameters zijn voor de Startanalyse getoetst met experts. Zo zijn er verschillende validatiesessies georganiseerd door het Expertise Centrum Warmte (ECW) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Op onze site vind je alle gegevens en verslagen van de validatiesessies. Ook kun je notities van het PBL over waterstof en energiebesparing nalezen. Deze notities zijn in de zomer besproken met experts.

 

De Startanalyse is geen tool om individuele businesscases mee te berekenen. De Startanalyse is gebaseerd op nationale kentallen die een gemiddelde zijn van al gerealiseerde maatregelen. Deze kentallen zijn niet bruikbaar in lokale businesscases omdat ieder project anders is, en er rekening moet worden gehouden met lokale omstandigheden. Een warmtenet op lage temperatuur kan in het ene project goedkoper zijn dan in een ander project. De template businesscases warmtenetten van het ECW kun je wel gebruiken voor het doorrekenen van een specifieke businesscase.

De Startanalyse geeft wel een goede eerste indruk van de relatieve geschiktheid van iedere warmtestrategie voor een buurt. Mocht de individuele-elektrischewarmtepompstrategie in de Startanalyse er bijvoorbeeld erg duur uitkomen in vergelijking met een warmtenetstrategie, dan zal deze verhouding waarschijnlijk ook terugkomen wanneer je een specifieke businesscase voor beide strategieën laat uitrekenen. Je moet echter altijd nagaan of er lokaal specifieke omstandigheden zijn die afwijken van de nationaal gemiddelde kengetallen. De Handreiking voor lokale analyse helpt bij dit proces.

De Startanalyse geeft wel een goede eerste indruk van de relatieve geschiktheid van iedere warmtestrategie voor een buurt. Mocht de individuele-elektrischewarmtepompstrategie in de Startanalyse er bijvoorbeeld erg duur uitkomen in vergelijking met een warmtenetstrategie, dan zal deze verhouding waarschijnlijk ook terugkomen wanneer je een specifieke businesscase voor beide strategieën laat uitrekenen. Je moet echter altijd nagaan of er lokaal specifieke omstandigheden zijn die afwijken van de nationaal gemiddelde kengetallen. De Handreiking voor lokale analyse helpt bij dit proces.

De Startanalyse toont objectieve, gevalideerde gegevens die openbaar toegankelijk zijn. 
De partijen van de klimaattafel Gebouwde Omgeving hebben het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd de berekeningen voor de Startanalyse uit te voeren. Belangrijke afwegingen hierbij waren dat het PBL een inhoudelijk onafhankelijke positie heeft die in de wet is vastgelegd en dat het Vesta MAIS-model van PBL open source is.
 

Het Vesta MAIS-model van het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) wordt sinds 2011 gebruikt. Het model is sindsdien meerdere keren uitgebreid en aangescherpt. Voor de Startanalyse zijn de belangrijkste inputgegevens getoetst met experts. Zo zijn er validatiesessies georganiseerd door het ECW en het PBL. Op onze site vind je alle gegevens en verslagen van deze validatiesessies.

In het Gemeenterapport, het achtergrondrapport en het functioneel ontwerp worden de gehanteerde uitgangspunten, parameters en berekeningen van de Startanalyse toegelicht. Daarbij wordt ook toegelicht hoe om te gaan met onzekerheden, uitzonderlijke buurten en schaarse energiebronnen.

Op de website van het PBL is meer informatie te vinden over het Vesta MAIS-model.
 

De Startanalyse rekent met nationale kengetallen die een gemiddelde zijn van al gerealiseerde maatregelen. Deze kentallen kunnen in de praktijk anders uitpakken omdat ieder project anders is en er rekening moet worden gehouden met lokale omstandigheden. Zo is het aanleggen van een warmtenet in een overzichtelijke jaren ‘80 wijk waarschijnlijk goedkoper dan in historische stadscentrum met veel onbekende kabel, buizen en archeologie in de ondergrond. Je moet daarom  altijd nagaan of er lokaal specifieke omstandigheden zijn die afwijken van de nationaal gemiddelde kengetallen. De Handreiking voor lokale analyse helpt bij dit proces. Ook bevat de Startanalyse een gevoeligheidsanalyse die de resultaten van de berekeningen toont als bepaalde kosten hoger of lager uitvallen dan in het basisscenario.

Je kunt het datapakket van jouw gemeente aanvragen door een e-mail te sturen naar startanalyse@pbl.nl

Nee, de Startanalyse is een landelijke doorrekening. Lokale randvoorwaarden kun je daarbij niet aangeven. In een lokale analyse kun je wel rekening houden met dergelijke randvoorwaarden.

Hier zijn inderdaad wel nationale data over beschikbaar, maar ze zijn niet eenvoudig toe te passen voor de Startanalyse. Zo zal in de praktijk het ene monument relatief goedkoop te isoleren zijn terwijl het andere monument juist relatief duur zal zijn. Verder zal de ene rivier/snelweg makkelijker te doorkruisen zijn met een warmtenet dan de andere rivier/snelweg. 

Het inbrengen van lokale data vereist meer maatwerk. Daarom is er vooralsnog voor gekozen om deze data niet mee te nemen. De gemeente kent de lokale situatie beter en kan deze kennis gebruiken voor haar lokale analyse.
 

Het model werkt met een indeling in CBS-buurten. Hiervan afwijken is niet mogelijk. Dit komt omdat veel inputdata op CBS-buurtniveau in het model is ingevoerd, en niet op woningniveau. Zo is de lengte van het bestaande gasnet, de lengte van het toekomstige warmtenet binnen de buurt (distributie) en de capaciteit van het elektriciteitsnet op CBS-buurtniveau in het model ingevoerd en niet per woning. Wanneer de buurtgrenzen worden veranderd, zal deze data niet meer kloppen. 

De doorberekende prijsontwikkelingen zijn terug te vinden zijn in het Achtergrondrapport.

De Startanalyse berekent de kosten van het aardgasvrij maken van een buurt. Als een deel van de buurt nu al aardgasvrij is (bijvoorbeeld via een warmtenet) dan wordt er alleen gerekend aan de woningen en gebouwen die nu nog wél aardgas gebruiken. Het kan zijn dat het volgens de berekeningen voor die woningen goedkoper is om een andere aardgasvrije strategie toe te passen dan om aan te sluiten op het bestaande warmtenet.
Of dit in de praktijk ook echt zo is, zal in dit geval waarschijnlijk lokaal maatwerk zijn dat je niet op basis van nationale data kunt bepalen. 

Nee, de viewer laat alleen de uitkomsten van de Startanalyse zien. Je kunt er niet mee rekenen.
Dat kan wel in het Vesta MAIS-model waarmee de Startanalyse is uitgerekend. Het is gratis te downloaden op de site van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Let wel op: het is een complex model waar veel oefening en ervaring met rekenen met modellen voor nodig is. Verschillende adviesbureaus kunnen met Vesta MAIS (of met een eigen, vergelijkbaar model) rekenen. 
 

Het schillabel betreft een indicatie van de isolatiewaarde van de gebouwschil. Die bestaat uit gevel, dak, vloer en het glas in de ramen. Het label is gebaseerd op het energielabel van het gebouw, maar dan exclusief de warmtevoorziening en eventuele opwek, zoals zonnepanelen.

Het Vesta-Mais-model maakt gebruik van data uit de WKO-tool (de zogenaamde WKO-contouren). Hierin zijn gebieden verwerkt waar het verboden is te boren vanwege drinkwaterwinning. Voor bodemwarmtepompen moet er een melding bij de gemeente worden gedaan. 

De Startanalyse is er vanuit gegaan dat bodemwarmtepompen altijd kunnen. De gemeente zal dus tijdens de lokale analyse moeten checken of dit daadwerkelijk het geval is.
 

Voor de Startanalyse zijn er veel verschillende aannames gemaakt en veel verschillende parameters doorgerekend. Het PBL en ECW hebben dit uitgebreid gedocumenteerd. Bekijk het overzicht van alle beschikbare documentatie over de Startanalyse en Vesta MAIS.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in overleg met experts besloten welke technieken wel en welke niet worden doorgerekend in de Startanalyse. Het doorrekenen van een grote hoeveelheid extra technieken geeft namelijk beperkt extra inzicht. Bovendien gaat het voorbij aan het doel van de Startanalyse: gemeenten een eerste inzicht geven welke strategieën relevant zijn en welke afvallen. De technieken die niet zijn doorgerekend zijn voorbeelden van lokale optimalisaties en kunnen meegenomen worden in de lokale uitwerking. 

Over een aantal technieken die niet zijn doorgerekend, bijvoorbeeld over infraroodpanelen en bio-energie, zijn wel factsheets gemaakt. 
 

De Startanalyse berekent alleen de warmtevraag voor de gebouwde omgeving (woningen én utiliteitsgebouwen). Dit is de warmtevraag voor ruimteverwarming en warm tapwater. De warmtevraag voor het productieproces van de industrie, de zogenaamde proceswarmte, is niet meegenomen. 

De Startanalyse berekent de kosten van een aardgasvrije eindsituatie voor vijf verschillende strategieën. In deze eindsituatie is er geen aardgasverbruik meer.

Behalve de vijf aardgasvrije strategieën zijn er ook twee referentiebeelden uitgerekend: de referentie 2019 die uitgaat van de huidige situatie en de referentie 2030 die uitgaat van de huidige situatie maar rekent met de verwachte energieprijzen en buitentemperatuur van 2030. In deze referentiebeelden is er nog wel aardgasverbruik en zijn de kosten hiervan wél doorgerekend.

Er wordt geen rekening gehouden met de levensduur van het gasnet. De gemeente kan hierover wel data verkrijgen bij haar netbeheerder, zodat ze specifiekere cijfers mee kan nemen in haar afwegingen. Netbeheer Nederland heeft een Informatiepakket Transitievisie Warmte opgesteld dat op dit onderwerp ingaat. Met behulp van de Handreiking voor lokale analyse kan een gemeente aan de slag met de lokale analyse.

Bij sommige aardgasvrije strategieën zal het elektriciteitsgebruik van een buurt aanzienlijk stijgen. Als het elektriciteitsnet hierdoor moet worden verzwaard, dan worden de kosten hiervan meegerekend. De extra opwekcapaciteit van de elektriciteit is niet apart meegenomen, maar zit wel in het verwachte elektriciteitstarief verwerkt.

Nee. De nationale kosten voor iedere buurt zijn gebaseerd op kentallen. Die zijn niet specifiek genoeg om een analyse te maken van de totale kosten van de warmtetransitie.

De Leidraad houdt geen rekening met specifieke situaties die bepaalde warmteoplossingen (vooralsnog) onhaalbaar maken, denk bijvoorbeeld aan een monumentenstatus of onvoldoende ruimte in de straat. Dit zijn specifieke belemmeringen die de gemeente het beste lokaal kan identificeren. Met behulp van de Handreiking voor lokale analyse kan een gemeente aan de slag gaan met deze lokale analyse.

Gemeenten vroegen tijdens de Ronde van Nederland om meer inzicht in de isolatiemogelijkheden. Op hun verzoek is er daarom een extra isolatieniveau doorgerekend. Naast schillabel B is nu ook schillabel D doorgerekend bij bij varianten waarbij dit voldoende comfort biedt. Dit comfort kan alleen geboden worden bij een aflevertemperatuur van ten minste 70 °C. Hier moet wel bij vermeld worden dat dit alleen voor de 'modelhuizen' van RVO geldt. 

In de nieuwe versie van de Startanalyse is de oude strategie S5 (groengas met HR-ketel) samengevoegd met de oude strategie S4 (groengas met hybride warmtepomp). Strategie 4 uit de Startanalyse 2020 is dus een samenvoeging van strategie 4 en 5 uit de Startanalyse 2019.

We adviseren gemeenten om de Startanalyse 2020 te gebruiken, omdat deze op een aantal belangrijke elementen verbeterd is. Gemeenten die al lokale analyses hebben gedaan met de Startanalyse 2019 raden we aan om die lokale analyse te vergelijken met de resultaten van de Startanalyse 2020. Bij vragen kunnen gemeenten contact opnemen met de Helpdesk van het ECW om deze verschillen te bespreken.  

De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is een extra isolatieniveau meegenomen in de berekeningen. Naast het schillabel B wordt nu ook schillabel D doorgerekend, alleen voor varianten waarvoor dit isolatieniveau genoeg comfort biedt.
  • Waterstof is toegevoegd als energiedrager in een nieuwe strategie (S5). De oude strategie S5 (groengas met hoogrendements(HR-)ketel) is samengevoegd met S4 (groengas met hybride warmtepomp).
  • De input van data over warmtebronnen en uit te sluiten buurten en proeftuinen is gewijzigd naar aanleiding van de respons op een oproep aan gemeenten.
  • De actuele kosten en technische parameters zijn toegepast.

De SA-2020 beschikt over twee gevoeligheidsanalyses: voor de toekomstige ontwikkelingen van energieprijzen en de-investeringskosten. In de eerste versie van de Startanalyse werden er nog drie andere gevoeligheidsanalyses uitgevoerd: één voor de huidige kosten van technische maatregelen, één voor de energie-efficiëntie van technieken, en één voor schillabel A+.

  • Voor de huidige kosten van technische maatregelen bleek de spreiding van de gevoeligheidsanalyse vergelijkbaar was met die van de ontwikkeling van de kosten van technische maatregelen. Daarom is die gevoeligheidsanalyse in de vernieuwdeversie niet opnieuw gedaan.
  • Voor de energie-efficiëntie bleek dat de spreiding gering was, waardoor ook het nut van deze analyse gering was.

De gevoeligheidsanalyse waarbij alle strategieën zijn doorgerekend op basis van schillabel A+ worden niet herhaald. Uit de eerste versie van de Startanalyse is gebleken dat isoleren tot label A+ altijd tot hogere nationale kosten leidt dan isoleren tot schillabel B. Dit betekent in het kort dat de bijbehorende nationale besparingen op energiekosten altijd lager zijn dan de extra jaarlijkse nationale kosten van de isolatiemaatregelen. Vanuit optimalisatie van de nationale kosten is er dus geen reden voor verdergaande isolatiemaatregelen. Er kunnen wel andere redenen zijn, zoals behoefte aan extra comfort.

Ja, er is veel veranderd aan de parameters in de Startanalyse. Ze zijn zoveel mogelijk aangepast aan de nu beschikbare kennis. Zo is de kostprijs van groengas aangepast aan de nieuwste cijfers uit de SDE. Daarom raden wij ook aan om de Startanalyse 2020 te gebruiken. Gemeenten die al lokale analyses hebben gedaan met de Startanalyse 2019 raden we aan om die lokale analyse te vergelijken met de resultaten van de Startanalyse 2020. Bij vragen kunnen gemeenten contact opnemen met de Helpdesk van het ECW om deze verschillen te bespreken. 

Ja, de input van gemeenten en provincies is verwerkt, zowel in de Warmteatlas als in de Startanalyse.

We adviseren gemeenten om de Startanalyse 2020 te gebruiken, omdat deze op een aantal belangrijke elementen verbeterd is. Gemeenten die al lokale analyses hebben gedaan met de Startanalyse 2019 raden we aan om die lokale analyse te vergelijken met de resultaten van de Startanalyse 2020. Bij vragen kunnen gemeenten contact opnemen met de Helpdesk van het ECW om deze verschillen te bespreken. 

Warmteopslag is op verschillende manieren meegenomen als mogelijke techniek. Voor hogetemperatuurnetten is opslag niet doorgerekend; bij lagetemparatuurnetten soms. Verder gebruikt de leverancier vaak piekketels om de piekvraag te dekken bij middentemperatuurwarmtebronnen. Daarnaast maakt een aantal varianten met lagetemperatuurwarmtebronnen gebruik van een warmte-koudeopslag (WKO)-systeem. De kosten van deze piekketels en WKO-systemen zijn verwerkt in de kostenkengetallen voor deze techniek. 

Alle gebruikte kostenkengetallen worden toegelicht in het achtergrondrapport en het functioneel ontwerp.
 

Uit de brief 'Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving' van 12-01-2021:

Hier kan men dan inzetten op verduurzaming middels isolatie en/of hybride warmtepompen. Hier is een individuele aanpak mogelijk, maar ook collectieve zijn denkbaar; dit ligt aan de aard en samenstelling van de wijk. De duiding van deze aanpak is nog niet af echter; het ECW gaat met het PBL, de VNG en het Rijk een nadere duiding geven aan de informatie die er is op dit vlak, en hoe deze te interpreteren.

 

 

De Startanalyse maakt voor iedere variant (bijvoorbeeld S1B, Bodemwarmtepomp) een aparte doorrekening van de kosten. Deze kosten worden berekend met de aanname dat iedere buurt in Nederland voor die variant kiest. Dit betekent dat bij S2A het warmtenet wordt doorgelinkt van buurt naar buurt waardoor er kosten worden bespaard. In de praktijk zullen niet alle buurten kiezen voor een warmtenet, waardoor het warmtenet in sommige buurten duurder uit kan vallen. Voor andere buurten kan gelden dat ze in de realiteit gebruik kunnen maken van een bron die dichterbij de buurt ligt, waardoor de kosten lager uitvallen. Een lokale analyse is daarom altijd noodzakelijk.

De Startanalyse gaat ervanuit dat restwarmte CO2-neutraal is. 
Gemeenten konden bij het aanleveren van informatie over warmtebronnen aangeven dat warmtebronnen op termijn niet meer beschikbaar zijn of dat er op termijn nieuwe warmtebronnen beschikbaar komen. Als deze informatie is aangeleverd, dan is dit meegenomen in de Startanalyse. In de detailkaarten in de viewer kun je zien of en hoe warmtebronnen zijn meegenomen in de Startanalyse.

Voor de berekeningen is gebruikgemaakt van het meest recente bestand uit de Warmteatlas van bronnen met restwarmte. Dit bestand uit de Warmteatlas is aangevuld met informatie die door gemeenten is toegestuurd naar aanleiding van de uitvraag. Deze uitvraag is tweemaal gedaan: In het voorjaar van 2019 en in de eerste maanden 2020. 

Er lopen nog andere initiatieven om de informatie over de beschikbare restwarmte te verbeteren. Zo is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de industrie gaat rapporteren over beschikbare capaciteit aan restwarmte. Daarnaast is  het VIVET-project (Verbetering van de InformatieVoorziening voor de EnergieTransitie) opgestart. Op basis van de beschikbare informatie zal de Warmteatlas periodiek geüpdatet worden, hierin worden ook de warmtebronnen die door gemeenten zijn toegestuurd toegevoegd.

Het is raadzaam dat gemeenten die overwegen om restwarmte te benutten, contact opnemen met potentiële leveranciers voor meer informatie over de capaciteit, het vermogen, de temperatuur en de bestendigheid van de bronnen. Daarnaast is afstemming nodig met andere potentiële afnemers van dezelfde restwarmte. Zijn dat afnemers in andere gemeenten of energieregio’s, dan is afstemming van aanbod en vraag in RES-verband een optie.
 

Als een warmtebron in staat is om zonder opwaardering het water op minimaal 70 °C aan de gebouwen te leveren, dan noemen we dit een midden- tot hogetemperatuurbron. Als een bron niet in staat om het water zonder opwaardering op minimaal 70 °C aan de gebouwen te leveren, dan spreken we van een lagetemperatuurbron. 

Het model gaat er in eerste instantie van uit dat de warmtebron de warmtevraag invult van een buurt waarvoor dit het meest efficiënt is. Buurten die dichtbij liggen en een hoge dichtheid hebben komen in het algemeen het eerst aan de beurt doordat er een minder lang transportnet (warmtenet) hoeft te worden aangelegd tussen de warmtebron en de buurt en veel warmte kan worden geleverd vanwege de hoge dichtheid. Vervolgens wordt het transportnet doorgetrokken naar de buurt waarvoor dit daarna het meest efficiënt is. Dit herhaalt zich totdat de capaciteit van een warmtebron volledig is benut.

Het model gaat ervan uit dat het transportnet van de ene buurt wordt doorgetrokken naar de andere. Mocht er een buurt in de praktijk niet worden aangesloten op het warmtenet, dan kan dit daardoor gevolgen hebben voor de kosten van omliggende buurten. Het kan zijn dat zij in dat geval een langer transportnetwerk richting de warmtebron aanleggen.

In het achtergrondrapport wordt bovenstaande methodiek verder toegelicht.

Aquathermie is meegenomen bij de doorrekening van de warmtenetten met een lagetemperatuurwarmtebron (Strategie 3). Voor de beschikbaarheid van warmte uit oppervlaktewater is gebruik gemaakt van een aquathermiecontour. De waterzuiveringsinstallaties zijn meegenomen als lagetemperatuurrestwarmtebronnen. Gegevens van warmte uit drinkwater zijn niet beschikbaar en zijn daarom niet meegenomen.
In het tabblad detailkaarten in de viewer zijn de doorgerekende aquathermiecontour en restwarmtebronnen te bekijken. In het Gemeenterapport en het achtergrondrapport worden de uitgangspunten van de berekening verder toegelicht.
 

Er wordt bij Strategie 2 (Warmtenet met midden- tot hogetemperatuurbron) aangenomen dat de piek-/back-upketel op groengas draait. 

Warmtenetten worden in 30 jaar afgeschreven. Om de kapitaalslasten te berekenen wordt er bovenop deze afschrijvingskosten ook nog met een discontovoet van 3% gerekend.

Nee, alleen de restcapaciteit van warmtebronnen is meegenomen. Deze restcapaciteit van warmtebronnen is overgenomen vanuit de Warmteatlas. Je vindt die terug in de detailkaarten van de online viewer. 

Als de restcapaciteit van midden- of hogetemperatuurbronnen niet bekend was, is aangenomen dat deze maximaal 3 MW is. Ook bij laagtemperatuurbronnen is een aanname gedaan van de restcapaciteit als er geen informatie over aanwezig is. De aangenomen restwarmte verschilt hier per type bron. In de praktijk kunnen andere waarden gelden. In het achtergronddocument vind je hier meer informatie over.
 

Deze uitkomst betekent dat volgens het model de goedkoopste uitwerking van strategie 3 is om 11% van de gebouwen in deze wijk aan te sluiten op een warmtenet met een lagetemperatuurbron en dat het voor de overige bebouwing voordeliger is om over te gaan op een individuele warmtepomp. 

Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat in die buurt een deel van de bebouwing dichtbebouwd is, bijvoorbeeld een flat, maar dat er ook een aantal verspreide vrijstaande huizen zijn. Een lokale analyse van de gebouwen kan helpen om deze uitkomst te verklaren. In het datapakket kun je zien welke gebouwen een warmtepomp toebedeeld krijgen volgens de berekening van de Startanalyse, en welke gebouwen aan het warmtenet gaan. Om dit datapakket te kunnen inzien heb je wel een GIS-programma nodig.
Je kunt het datapakket van jouw gemeente aanvragen door een e-mail te sturen naar startanalyse@pbl.nl.

Uit 'Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde omgeving' van 12-01-2021:

Groengas en waterstof zullen geen belangrijke rol spelen in de warmtetransitie tot 2030. Ook erna zullen deze gassen alleen daar ingezet worden waar er geen andere opties voor de hand liggen. Waterstof gaat naar verwachting een grote rol spelen bij zware industrie en vervoer, omdat hier minder alternatieven beschikbaar zijn. Ook is groengas moeilijk om het toe te wijzen aan specifieke wijken. In de routekaart groengas is ook geen grote rol weggelegd voor toepassing in de gebouwde omgeving.

 

Hernieuwbaar gas is al het gas uit hernieuwbare bronnen (zoals gedefinieerd door de EU).  Denk aan groengas en groene waterstof uit 'wind en zon'. Groene waterstof is waterstof gemaakt met elektriciteit uit deze bronnen. Daarnaast kan waterstof worden gemaakt uit aardgas waarbij de CO2 wordt afgevangen en ondergronds wordt opgeslagen. Dit wordt blauwe waterstof genoemd en valt onder duurzaam gas. Duurzaam gas is CO2-vrij. Dit maakt blauwe waterstof duurzaam, maar niet hernieuwbaar. Groene waterstof is beide.

Voor de inkoopkosten van groengas is gerekend met de verwachte productiekosten van groengas. Die zijn vastgesteld met behulp van beschikbare data over huidige productiekosten van groengas en schattingen door experts over toekomstige productiekosten van groengas. Daarnaast zijn in de strategieën op basis van duurzaam gas ook de onderhouds- en bedieningskosten van het gasnet meegenomen. 

Het Klimaatakkoord gaat ervan uit dat in 2050 maximaal 2,0 bcm groengas beschikbaar is voor de gebouwde omgeving. De Startanalyse reserveert daarvan 0,5 bcm voor hulpketels van midden- en hogetemperatuurwarmtenetten. De rest (1,5 bcm) is beschikbaar voor de twee strategieën met groengas (hybride warmtepompen en cv-ketels op groengas). De Startanalyse zet deze 1,5 bcm groengas in voor die buurten die het meeste voordeel hebben bij de toepassing van groengas. Dit zijn buurten waar de strategie met groengas relatief veel goedkoper is dan de strategieën zonder groengas (warmtepompen en -netten). Het Gemeenterapport bevat een paragraaf waarin uitgebreid wordt beschreven hoe er in de Startanalyse met schaarste wordt omgegaan.

De Handreiking voor lokale analyse is bij de vernieuwde versie van de Startanalyse (september 2020) op punten aangevuld en geactualiseerd. Ook kan het zijn dat veranderingen in de wet- en regelgeving aanleiding zijn voor een vernieuwing. Daarnaast kan blijken dat de Handreiking voor lokale analyse met enkele aanpassingen beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Het Expertise Centrum Warmte houdt daarom de vinger aan de pols bij de ervaringen met het gebruik van de Handreiking door gemeenten. Heb je opmerkingen of suggesties, dan horen we dit graag. Om je wijzigingen door te geven kun je het contactformulier gebruiken.

We richten ons eerst op één update per jaar. Als er tussentijds aanleiding toe is  - zoals bij wetswijzigingen met invloed op de Leidraad - zullen wij de Handreiking voor lokale analyse vaker updaten. 

De Handreiking voor lokale analyse geeft aan welke data je het beste lokaal kunt aanvullen en hoe je dat kunt doen. Hierbij kun je onder andere denken aan het aanvullen van de data met meer specifieke informatie over beschikbare warmtebronnen. De verrijkte data helpen bij het maken van keuzes die nodig zijn voor de transitievisie warmte van jouw gemeente.

Met de WCW komt de regierol expliciet bij de gemeente te liggen door het uitgeven van warmtekavels. Het ECW werkt momenteel aan instrumenten om je te helpen om op deze wetgeving te anticiperen. Hierbij kun je denken aan voorbeelden van concessies die omgezet worden in warmtekavels op het moment dat de wet in werking treedt.

Er zijn veel (regierollen) die je in kunt nemen bij het komen tot uitvoeringsplannen. Deze regierollen heeft het Programma Aardgasvrije Wijken omschreven in het document Strategisch positie kiezen in de energietransitie van de Argumentenfabriek. Om een warmtenet te realiseren zijn er drie juridische rollen:

  • verlener van de omgevingsvergunning
  • concessieverlener
  • zelf warmteleverancier worden.

De rolkeuze bepaalt hoeveel regie je als gemeente neemt. Denk dus goed na over de rol die je kiest. Meer informatie over deze rollen vind je in de praktijktips.

 

Dit kan op twee manieren:

  • Het geven van gemeentelijke garanties om het vollooprisico* af te dekken.
  • Een projectsubsidie.

Een eenmalige projectsubsidie verstrek je als er in de businesscase een onrendabele top bestaat. Hiervoor gelden voorwaarden om staatssteun te voorkomen. Zo mag deze subsidie alleen gebruikt worden voor de onrendabele top. Daarnaast zijn er specifieke eisen voor steun aan de bron en de infrastructuur. Dit vraagt grote transparantie in de businesscase zodat het duidelijk is op welk onderdeel het project onrendabel is.

Meer informatie over staatssteun vind je op de website van de Rijksoverheid. Specifiekere informatie over steun bij warmteprojecten (aquathermie) vind je het document Juridisch kader aquathermie 2019; speelruimte voor de praktijk van Stowa (opent in pdf). Bedenk welke rol het beste bij je past voor het dragen van deze risico’s.

*Het vollooprisico is het risico dat het lang duurt voordat voldoende mensen besluiten aan te sluiten op het warmtenet. Hierdoor verdient de investering zich te langzaam terug.

Je kunt het baseren op bronnen. Hierbij onderscheiden we een warmtenet met meerdere bronnen en een ópen warmtenet met meerdere bronnen. Het verschil zit hem in het inkopen van warmte door de warmteleverancier op basis van prijs, beschikbaarheid en duurzaamheid bij deze laatste vorm. Dit voorkomt dat de warmteleverancier de bron waarvan hij zelf eigenaar is bevoordeeld ten opzichte van andere bronnen die mogelijk meer geschikt zijn.

Je kunt het baseren op rollen; hiermee bedoelen we een gesplitst warmtenet en een ‘gesloten’ warmtenet. Bij een gesplitst warmtenet neemt de ene partij de rol van netbeheerder op en een andere partij de rol van warmteleverancier. Bij een ‘gesloten’ warmtenet beheert één warmtebedrijf het net. Meer informatie over deze organisatievormen vind je in de factsheet warmtenetten & de praktijktips.

Op meerdere momenten tijdens de ontwikkeling van een warmtenet kunnen er nuttige conclusies uit de template getrokken worden. Tijdens de oriënterende fase, die er vooral is om te verkennen of het idee interessant genoeg is om verder uit te werken, kan de template al ondersteunen. Maar nog niet alle informatie zal beschikbaar zijn, en men zal de template op basis van openbare kentallen moeten invullen. Naarmate de volgende stappen worden gezet,  stakeholders ‘aan boord zijn’, het ontwerp steeds verder wordt uitgewerkt, kan men de template met steeds meer diepgang invullen. De businesscase ‘groeit’ dus mee naarmate het proces vordert.

 

Een goede businesscase is altijd maatwerk.  Je kunt al in een vroeg stadium, met beperkte inspanning, starten met het opstellen hiervan: van grof naar fijn. Bijvoorbeeld op basis van een schetsontwerp waarbij ingeschat wordt welke onderdelen van het warmtenet (aantallen, lengtes, etc.) aangelegd moeten worden. Ook de kosten, het aantal aan te sluiten gebouwen en de grootte van de warmtevraag horen hier vaak al bij. Hierbij is het verstandig om dit met voldoende expertise en ervaring op te stellen. Dus bijvoorbeeld samen met een warmtebedrijf of adviseur.

Naarmate het proces steeds verder vorm krijgt, er meer informatie beschikbaar komt en duidelijk wordt, kan de businesscase steeds verder verfijnd worden.

Essentieel is om alle risico’s zoals bijvoorbeeld het vollooprisico in kaart te brengen. Ook is het belangrijk om verschillende scenario’s door te rekenen en zo de gevoeligheden in kaart te brengen. Bijvoorbeeld; als het warmtebedrijf niet de maximale prijs vraagt voor de warmte, is het project dan nog rendabel? Onze template kan helpen dit alles inzichtelijk te maken.

Veel parameters zijn voor een leek lastig in te vullen. Een ervaren adviesbureau of het warmtebedrijf kunnen hiervoor de juiste informatie aanleveren. Het is daarbij aan te raden om ook de financiële experts van je eigen gemeente hierin mee te laten kijken. Heb je vragen over de template, het inhuren van expertise of het gebruik ervan, dan kun je natuurlijk ook altijd contact opnemen met de Helpdesk van het ECW.

Algemene factoren zoals de rendementseis en belastingen, technische informatie over het net en de verliezen zijn nodig. Ook de investeringen en operationele kosten die hiermee gepaard gaan voor een netbeheerder ( ook wel CAPEX en OPEX genoemd) worden gevraagd, net als de verwachte inkomsten. Ten slotte is het nodig om informatie over de timing en scenario’s in te vullen.

Sommige posten zijn al ingevuld met gangbare waarden; de defaultwaarden. Op die manier kun je met een beperkte hoeveelheid gegevens toch een businesscase opstellen. Let wel: dit geeft dan een eerste indicatie en geeft een minder zekere/valide/robuuste uitkomst dan wanneer je met eigen data werkt.

Het doel van dit template is het krijgen van inzicht in de kosten en opbrengsten van het warmtenet. Op deze manier kunnen gemeenten, woningcorporaties en warmtebedrijven open met elkaar in gesprek om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om woningen aan te sluiten op een warmtenet.

In het Excel tabblad ‘Resultaten’ brengt de template de opbrengsten en de kosten voor de woningeigenaar in beeld. De opbrengsten zie je terug in een beknopt overzicht van de kasstroom voor de komende 30 jaar. De kosten die een woningeigenaar moet doen om zijn woning aan te sluiten op het warmtenet, zie je terug in de berekening van de Bijdrage Aansluitkosten (BAK) en de Kosten Dekkingsbijdrage (KDB). Ook is een gevoeligheidsanalyse opgenomen waarin je ziet hoe bepaalde wijzigingen in de uitgangspunten doorwerken. In die gevoeligheidsanalyse zijn bijvoorbeeld de investeringen in de bron(nen), de leidingen en afgiftesets voor woningen meegenomen. Ook de jaarlijkse kosten voor het vastrecht en de bemeteringskosten zijn in de gevoeligheidsanalyse opgenomen. Deze informatie kan handig zijn tijdens gesprekken met stakeholders; de uitkomsten zijn een basis voor dialoog.

Ja; de template businesscase warmtenetten is ontworpen in samenwerking met woningcorporaties, gemeenten en warmtebedrijven. Dit heeft het ECW gedaan in samenwerking met Aedes (de koepelvereniging van woningcorporaties) in het kader van het Startmotorakkoord.

De hoogte van energieprijzen heeft uiteraard impact op de resultaten in het Dashboard Eindgebruikerskosten. De kosten van de verschillende aardgasvrije opties worden immers afgezet tegen de referentiesituatie op basis van aardgas. De hoogte van de elektriciteitsprijs is van invloed op de opties waarbij gebruik wordt gemaakt van een warmtepomp. De tarieven van groengas en warmte zijn in het Dashboard Eindgebruikerskosten een afgeleide van de aardgasprijs. Veranderingen in energieprijzen werken daardoor direct en indirect door. Dit maakt het niet eenvoudig om de impact eenduidig vast te stellen. Verder is er sprake van een grote mate van onzekerheid over de toekomstige hoogte van de energieprijzen. In hoeverre houden de huidige hoge energieprijzen aan. Maar bijvoorbeeld ook: blijft de huidige compensatie op van toepassing blijft vanuit de Rijksoverheid. Daarom wordt voorlopig geen update gemaakt van het Dashboard Eindgebruikerskosten.

Het Dashboard Eindgebruikerskosten biedt inzicht in de jaarlijkse kosten van vier warmtestrategieën om wijken aardgasvrij te maken voor drie typen eindgebruikers: eigenaar-bewoners, huurders van corporatiewoningen en huurders van particuliere huurwoningen.

De kosten voor het aardgasvrij maken van woningen slaan echter niet alleen neer bij de eindgebruikers, maar ook bij andere actoren. De hiervoor relevante actoren zijn: woningcorporaties, particuliere verhuurders, netbeheerders, warmtebedrijven en het Rijk in de rol van subsidieverstrekker. 

Het dashboard is een aanvulling op de Startanalyse die de nationale kosten van vijf aardgasvrije warmtestrategieën laat zien. De kosten voor het aardgasvrij maken, zoals berekend in de Startanalyse (nationale kosten) slaan echter niet alleen neer bij de eindgebruikers, maar ook bij andere actoren. Waar deze kosten neerslaan is afhankelijk van de gekozen warmtestrategie. Daarom is het belangrijk om inzichtelijk te maken welke kosten bij welke eindgebruikers en actoren neerslaan.

Van de waterstof-strategie zijn geen eindgebruikerskosten berekend omdat daarover nog teveel onzekerheden zijn om die tot 2030 op enige schaal toe te kunnen passen.

Het dashboard geeft geen inzicht in de kosten en baten voor een specifieke individuele eindgebruiker. De eindgebruikerskosten zijn berekend op basis van landelijke gemiddelden en daarom niet identiek aan de kosten en baten van een individuele huurder of woningeigenaar. Individuele kosten en baten kunnen hoger of lager uitvallen dan de landelijke gemiddelden. Voor woningeigenaren bijvoorbeeld is dit afhankelijk van onder andere de omvang van de woning, de huidige mate van isolatie van de woning en van het huidige energieverbruik.

 

Er is rekening gehouden met kostendaling van de investeringen tussen 2020 en 2030 en met een verandering van de energietarieven zoals deze in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2020 staan. Het dashboard gaat uit van staand en bekend beleid in 2021, doorgetrokken naar 2030. De huidige subsidies zijn dus toegepast voor 2020 én 2030. Dit geldt ook voor de tariefregulering voor warmte. Omdat er een nieuwe Wet Collectieve Warmte komt die nog niet is meegenomen, kunnen de werkelijke resultaten in 2030 afwijken van de hier berekende eindgebruikerskosten.

Deze benadering sluit het beste aan bij de manier waarop bewoners de lasten ervaren: zij zien vooral de hoogte van de kosten van de lening (per maand of per jaar) en de maandelijkse energierekening.

Daarnaast moet er voor een businesscase-benadering een inschatting van toekomstige kosten en tarieven gemaakt worden. Dit is lastig en brengt veel onzekerheden met zich mee.

Warmtenetten zijn lokaal en altijd maatwerk. In de eindgebruikerskosten is uitgegaan van de aansluitbijdrage zoals bepaald door ACM. De aansluitkosten zijn heel project-specifiek en kunnen daarom flink afwijken van de aansluitbijdrage zoals standaard is opgenomen in het Dashboard Eindgebruikerskosten. De aansluitkosten kunnen, bijvoorbeeld op basis van nader lokaal onderzoek, aangepast worden via het tabblad ‘dashboard BAK’.

Nee, het gaat alleen om de kosten als gevolg van de overstap naar aardgasvrije verwarming van woningen.

Dit sluit gedeeltelijk aan op de Standaard voor woningisolatie.

De schillabels sluiten aan op de Startanalyse. Bij de start van de ontwikkeling van het Dashboard Eindgebruikerskosten was de Standaard nog niet beschikbaar. De Standaard voor woningen gebouwd na 1945 ligt in de buurt van schillabel A/B. Voor woningen gebouwd voor 1945 ligt de Standaard in de buurt van schillabel D.

De eindgebruikerskosten beschrijven de meerkosten ten opzichte van een situatie waarin een HR-ketel gehandhaafd blijft en er niet wordt na-geïsoleerd. Kosten die worden bespaard, zoals vervanging en onderhoud van de HR-ketel en de kosten voor aardgas, zijn als besparingen meegerekend in de eindgebruikerskosten.

Het is niet mogelijk om op woningniveau de eindgebruikerskosten te bepalen. Het Dashboard Eindgebruikerskosten maakt wel de verschillen in de eindgebruikerskosten tussen de verschillende warmtestrategieën in een bepaalde wijk zichtbaar.

Bij de berekening van de eindgebruikerskosten is namelijk uitgegaan van gemiddelde waarden voor de verschillende kostenposten en van gemiddelde verbruiken. Er is een bandbreedte toegevoegd voor de investeringskosten en voor de energietarieven in zichtjaar 2030. Daarnaast zijn er 3 verschillende gebruikscategorieën met een laag, midden en hoog energiegebruik gebruikt.

De transitievisie warmte wordt geconcretiseerd in een uitvoeringsplan. In dit uitvoeringsplan staat het warmtealternatief voor een wijk en het moment waarop deze van het aardgas gaat. Bij het werken aan de transitievisie warmte en de uitvoeringsplannen kan de gemeente de Leidraad gebruiken. Dat is niet verplicht, maar wordt wel aanbevolen door het ECW. Op de website van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) staan ook een aantal andere, aanvullende hulpmiddelen voor het opstellen van uitvoeringsplannen; het PAW heeft handige tools, zoals bijvoorbeeld het 'Stappenplan Uitvoeringsplan’. Meer informatie over de inhoudelijke kenmerken, het programma onder de Omgevingswet en ‘participatie en afstemming’ lees je op de pagina 'Wat is een uitvoeringsplan'.

Op de site van het Programma Aardgasvrije Wijken vind je de kenmerken van een transitievisie warmte. Daar vind je ook een stappenplan. Daarin lees je waar je allemaal aan kunt denken bij het opstellen van je transitievisie warmte en welke stappen je hierbij kunt doorlopen.

De Leidraad, bestaande uit de Startanalyse en Handreiking voor lokale analyse, is één van de instrumenten die gemeenten kan ondersteunen bij hun regierol in de warmtetransitie. Andere instrumenten zijn te vinden op de websites van het ECW en PAW. 

Op de website van het ECW is een actueel overzicht
te vinden van producten en documenten die je helpen
bij het opstellen van de transitievisie warmte.
 

Het ECW is er primair voor de ambtenaren en bestuurders van gemeenten. De gemeenten hebben immers de regierol bij de aanpak voor aardgasvrije wijken. Hoewel de focus op het ondersteunen van de gemeenten ligt, kunnen ook andere partijen die betrokken zijn bij de verduurzaming van de warmtevoorziening bij het ECW terecht voor informatie.

Cookie-instellingen